2005: topjaar voor pimpelmees, dip voor braamsluiper

[ Home ]

Persbericht van SOVON in samenwerking met NIOO, 23 november 2005

BEEK-UBBERGEN/HETEREN - 2005 was een geslaagd jaar voor broedvogels als de kool- en de pimpelmees. Dat blijkt uit de nieuwste resultaten van vogelringonderzoek van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) en SOVON Vogelonderzoek Nederland. Het aantal geringde vogels laat duidelijk zien, dat bijvoorbeeld de verschillende soorten mezen en de merel het in 2005 erg goed gedaan hebben. Minder goed nieuws is er over enkele naar Afrika trekkende zangvogels.

Ieder jaar worden veel vogels door Nederlandse onderzoekers geringd. Op de ringen staat steeds een uniek nummer. Zo zijn vogels individueel te herkennen en dat is erg nuttig voor het onderzoek en via het onderzoek ook voor bescherming. Sinds 1995 is er een speciaal ringproject, het Constant Effort Sites (CES) Project, dat heel snel de jaarlijkse ontwikkeling van de vogelstand zichtbaar maakt. Zo is al in het najaar bekend hoe het broedseizoen is verlopen, terwijl via andere methoden de gegevens pas een jaar later beschikbaar zijn.

Aan de hand van het aantal gevangen en geringde vogels op ruim 40 vaste locaties in Nederland zijn nu dus al de resultaten van het broedseizoen 2005 bekend. De uitslag laat zien dat veel soorten standvogels – die in Nederland blijven tijdens de winter – zoals de kool- en de pimpelmees en de merel het in 2005 erg goed gedaan hebben. Na het relatief goede broedseizoen van 2004 volgde een winter met volop voedsel, vooral beukennootjes. Door de vele beukennootjes, waar de meeste bosvogels dol op zijn, heeft een groot aantal de winter overleefd. In 2005 was het broedseizoen wederom goed.

Het succes van bijvoorbeeld de koolmees in een bepaald jaar is gekoppeld aan het weer en het voedselaanbod, in de zomer rupsen en in de winter de voorraad beukennootjes dus. Deze omstandigheden wisselen sterk van jaar tot jaar. In 2006 kunnen de zaken er weer heel anders voorstaan en op de langere termijn geeft het succes van nu ook geen garantie voor de toekomst. Pas met gegevens over een flink aantal jaren bij elkaar kunnen onderzoekers daar een uitspraak over doen.

Verschillende soorten zangvogels die in de herfst naar Afrika trekken, beleefden in 2005 een relatief slecht jaar. Hun broedsel viel voor een deel letterlijk in het water tijdens het slechte weer in de periode van 5 tot 18 mei. Het gaat hier bijvoorbeeld om de rietzanger en de braamsluiper. De mezen hadden weinig last van dit slechte weer, omdat ze beschut in een nestkast of natuurlijke holte broeden.

Sinds 1995 werkt de Nederlandse Ringcentrale (voorheen Vogeltrekstation Arnhem) van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) samen met SOVON Vogelonderzoek Nederland om het broedsucces en de overleving van algemene zangvogels in kaart te brengen. Dit onderzoek omvat zogenaamd gestandaardiseerd ringwerk in het kader van het CES-project. Ervaren, vrijwillige vogelringers vangen voor dit project jaarlijks tijdens het broedseizoen zo’n 15.000 zangvogels, verspreid over de tientallen vaste locaties in het land. Na het ontvangen van een vederlicht aluminium ringetje kiezen de vogels weer het luchtruim. Voor het bepalen van de overleving (van de winter) is het aantal gevangen volwassen dieren van een soort in het voorjaar de maatstaf; deze dieren kunnen deelnemen aan het nieuwe broedseizoen. Voor het broedsucces kijken de ringers naar het aantal jonge dieren dat ze in de nazomer vangen.

Resultaten CES 2005 voor de 20 meest gevangen soorten:

BROEDSUCCES OVERLEVING (aantal broedvogels)
GOED GOED
Merel Merel
Kleine karekiet Bosrietzanger
Tjiftjaf Zwartkop
Baardman Matkop
Pimpelmees Pimpelmees
Koolmees Koolmees
REDELIJK Rietgors
Heggenmus REDELIJK
Zanglijster Winterkoning
Tuinfluiter Heggenmus
Zwartkop Blauwborst
Matkop Zanglijster
Roodborst Rietzanger
SLECHT Kleine karekiet
Winterkoning Braamsluiper
Blauwborst Grasmus
Rietzanger Tuinfluiter
Bosrietzanger Fitis
Braamsluiper SLECHT
Grasmus Roodborst
Fitis Tjiftjaf
Rietgors Baardman

Conclusie broedsucces:
Relatief veel standvogels en korte-afstandstrekkers met veel broedsucces en relatief veel lange-afstandstrekkers (Afrikagangers) met weinig broedsucces.

Conclusie aantal broedvogels:
Relatief veel standvogels met een groot aantal volwassen dieren en relatief veel lange-afstandstrekkers met een redelijk aantal broedvogels.
Wat het meest opvalt, is dat de koolmees, de pimpelmees en de merel er qua broedsucces čn aantal broedvogels positief uitspringen.

[ Home ]   [ Naar overzicht ]