Buxusmotbestrijding waarschijnlijk geen oorzaak van koolmezensterfte

Bron: NIOO/KNAW - 12 november 2019
Door: Kees van Oers

Een studie van CLM Onderzoek en Advies in samenwerking met het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW), laat zien dat de koolmezensterfte in de stad waarschijnlijk niet het gevolg is van de bestrijding van buxusmotrupsen. Wel zijn er 26 verschillende pesticiden aangetroffen in dode jonge mezen, waarvan twee derde van de metingen insecticiden betreft. Deze insecticiden zijn waarschijnlijk voor het grootste deel afkomstig van diergeneesmiddelen tegen vlooien en teken bij honden en katten. Mogelijk zijn jonge mezen in enkele nesten hieraan doodgegaan.

Insecticiden via honden- en kattenharen

Mezen gebruiken honden-en kattenharen om hun nest te bekleden (lekker warm). Door de behandeling van honden en katten met diergeneesmiddelen tegen vlooien en teken blijken deze haren insecticiden te bevatten. Op deze manier worden de kale jongen blootgesteld aan insecticiden en nemen ze deze stoffen op. In totaal zou in maximaal 97% van het aantal keren dat in de jonge mezen nu toegestane insecticiden zijn gevonden dit gerelateerd kunnen worden aan contaminatie via haren met diergeneesmiddelen. Daarmee lijkt de 'haarroute' de meest waarschijnlijke route waardoor jonge koolmezen insecticiden binnen krijgen. Deze route is nog niet eerder beschreven. Voor gewasbeschermingsmiddelen die via het voedsel in de mezen komen is dat 58%.

Waarschijnlijk geen koolmezensterfte door buxusmotbestrijding

De gevonden concentraties van pesticiden zijn in de meeste gevallen te laag om sterfte van de jonge mezen te hebben veroorzaakt. Op locaties waarvan de melder heeft uitgezocht welke pesticiden tegen buxusmot zijn gespoten, vinden we deze stoffen bovendien niet terug in de mezen.
Ook is er geen toename van sterfte van nestjongen van koolmees in de stad waargenomen vanaf 2017, het jaar dat er een toename van de buxusmot is geconstateerd, en daarmee waarschijnlijk ook van de busxusmotrupsbestrijding.
Wel kunnen de voor vogels sterk giftige stoffen fipronil en imidacloprid in enkele gevallen de oorzaak zijn van sterfte van jonge koolmezen.

Waarom dan toch meer mezensterfte in de stad?

Uit eerder onderzoek blijkt een hogere sterfte van koolmeesnestjongen in de stad ten opzichte van natuurgebieden. Dit is te verklaren door een combinatie van een lagere hoeveelheid insecten, een lagere kwaliteit van de insecten en een hogere kans op predatie/sterfte van de adulten.

NIOO onderzoeker Kees van Oers: "De door burgers ervaren toename in koolmees-sterfte bij nestjongen kan niet met lange termijn data worden bevestigd. Wel is er een hogere sterfte aan koolmezen waar te nemen in stedelijke gebieden ten opzichte van bossen. Een algemene lage biodiversiteit van insecten in stedelijke gebieden lijkt de grootste oorzaak van deze sterfte. Zaak is het dus om tuinen op een manier in te planten die een grote biodiversiteit bevorderd."

26 verschillende pesticiden aangetroffen

In totaal zijn 26 verschillende pesticiden aangetroffen in de 41 monsters van dode jonge koolmezen. Het valt op dat naast insecticiden ook fungiciden en herbiciden zijn aangetroffen.

  • Insecticiden (9): cypermethrin, DDT, fipronil, fluralaner, imidacloprid, permethrin, piperonyl butoxide, propoxur, pyriproxyfen;
  • Fungiciden (6): difenoconazool, dimethomorph, folpet, iprodion, pencycuron, tebuconazool;
  • Herbiciden (7): chloorprofam, fluroxypyr-1-methylheptylester, oxadiazon, pendimethalin, phenmedifam, propyzamide, prosulfocarb;
  • Biocide (2): 2-Fenylfenol, DEET;
  • Industrieel (1): difenyl;
  • Intermediair (1): anthrachinon.

Van de 84 keer dat pesticiden zijn aangetroffen, betreft dat voor het grootste deel insecticiden: 64%. In een exceptioneel monster uit een natuurgebied zijn maar liefst 20 pesticiden aangetroffen.

Aantal gemelde en geanalyseerde dode jonge mezen

Naar aanleiding van de oproep om jonge dode mezen te melden zijn in totaal 411 meldingen gedaan vanuit alle provincies van Nederland, waarbij de meeste meldingen afkomstig zijn uit Gelderland, Zuid-Holland en Noord-Holland en de minste uit Drenthe, Flevoland en Friesland. 41 monsters zijn geanalyseerd, waarvan 17 uit de stad waar wel bestrijding tegen buxusmot zou hebben plaatsgevonden; 14 uit de stad waar geen bestrijding tegen buxusmot zou hebben plaatsgevonden en 10 uit natuurgebied, waar wordt verondersteld dat geen bestrijding heeft plaatsgevonden.


Het volledige rapport "Koolmezen en buxuxmotbestrijding" is beschikbaar op de website van CLM onderzoek en advies.