Koolmees

Foto van Madelèn Essens
Pinda's smaken best
Foto: Madelèn Essens

Beschrijving:

Is de grootste van onze mezen, ongeveer 14 centimeter en 14 tot 22 gram. De koolmees is herkenbaar aan:
- de gele buik, die doorsneden wordt door een zwarte band
  (breder en donkerder bij het mannetje)
- de zwarte kop
- een grote witte driehoek op de wangen
- de groenachtige rug.

Geluid van een koolmees:

Biotoop:

Broedvogel van gebieden met struiken: parken, tuinen, boomgaarden en verspreide struikjes in het open veld. Hij geeft de voorkeur aan loofbossen boven naaldbossen.

Foto van Teun Veldman Jonge koolmees, net voor uitvliegen
Mannetje links en vrouwtje rechts
Foto: Teun Veldman
Jonge koolmees, net voor uitvliegen

Voedsel:

Het voedsel is afwisselend, dat wil zeggen in de zomer insecten en als er weinig voedsel is ook wel plantaardig voedsel (oliehoudende zaden, beukenootjes, bessen en hazelnoten). Ze kunnen geholpen worden strenge winters door te komen door ze bij te voederen met pindanetjes, vetbollen met zaden, ongezouten spek en zonnebloempitten.

Nest:

De koolmees is een holenbroeder. Zijn aantal hangt af van de hoeveelheid beschikbare natuurlijke of kunstmatige holen. Deze holtes zijn onmisbaar voor de nachtrust en de voortplanting van deze vogel.
De koolmees maakt graag gebruik van nestkastjes, brievenbussen, ongebruikte regenpijpen en andere nestgelegenheden. Het broeden vindt plaats van eind maart tot half juli. Het nest wordt door het vrouwtje gemaakt. Het legsel bestaat uit 8 tot 11 witachtige, rood of bruin gevlekte eieren van 18 bij 13 mm. Het vrouwtje broedt de eieren in 12 tot 14 dagen uit.
De jonge meesjes krijgen 30 tot 70 keer per dag een portie voedsel. Het voeren van de jongen wordt door beide ouders gedaan. Als de jongen 18 tot 22 dagen oud zijn, goed in de veren zitten en al kunnen vliegen, verlaten ze de nestkast.
De koolmees heeft meestal één broedsel per jaar.

Een jonge koolmees heeft een donkergrijze kop en gele wangen.

Geografische verspreiding:

Groene gebied: jaarvogel   

De koolmees komt over heel Europa voor, behalve in het uiterste noorden. Is overal zeer talrijk, hoewel de dichtheid soms kan variëren. De populaties zijn onderhevig aan belangrijke schommelingen; zo wisselen jaren met enorme aantallen elkaar af met jaren van betrekkelijke schaarste. Aan de andere kant is de sterfte erg groot: 87% van de koolmezen gaat dood voor ze één jaar zijn.
De koolmees is grotendeels standvogel (blijft het gehele jaar in dezelfde streek), maar af en toe zijn er erupties bij de noordelijke en oostelijke populaties.
In juli / augustus zijn mezen in de rui. Alle veren worden in die periode vervangen. De koolmees is dan zelden te zien.

Aantal:

37 tot 52 miljoen paren in Europa.

Naamgeving:

De Zweedse natuuronderzoeker Carl Von Linne (Caralos Linnaeus) die leefde van 1707 tot 1778 is schrijver van het boekwerk "Systema Naturea". Hierin is vastgelegd wat de naam van de vogel is.
Voor de koolmees is de naam in 1758 vastgesteld:
orde: zangvogel
familie: mezen
soort: koolmees

Namen in diverse talen:

• Catalaans Mallerenga carbonera
• Deens Musvit
• Duits Kohlmeise
• Engels Great Tit
• Esperanto granda paruo
• Estonisch Rasvatihane
• Fins Talitiainen
• Frans Mésange charbonnière
• Fries Blokfink
• Hongaars Szèncinege
• IJslands Flotmeisa
• Italiaans Cinciallegra
• Latijns Parus major
• Nederlands Koolmees
• Noors Kjøttmeis
• Pools Sikora Bogatka
• Portuguees Chapim-real
• Russisch Bolshaya Sinitsa
• Spaans Carbonero común
• Zweeds Talgoxe

Bron: o.a. De grote encyclopedie vogels van Europa (ISBN 90-438-0836-9)